Bij het Top Referent Trauma Centrum (TRTC) Transit van GGz Centraal in Ermelo worden mensen behandeld die lijden aan de gevolgen van ernstige vroegkinderlijke traumatisering.

Voorbeelden daarvan zijn het meemaken van aanhoudende en langdurige mishandeling (emotioneel, fysiek, seksueel), verwaarlozing en het getuige zijn van aanhoudend en langdurig geweld in het gezin. Vaak komen meer vormen van traumatisering tegelijk voor. Verstoring van de hechtingsrelatie is dan vaak één van de vele gevolgen.

Cliënten die in behandeling zijn bij Transit zijn veelal bekend met complexe posttraumatische stressstoornis en/of dissociatieve stoornissen, waaronder ook de dissociatieve identiteitsstoornis valt. Cliënten die bij Transit worden aangemeld, hebben vaak al een behoorlijke geschiedenis in de psychiatrie en eerdere behandeling heeft dan niet tot het gewenste resultaat geleid. Hoewel het ook bij een complexe posttraumatische stressstoornis voorkomt dat eerdere behandeling onvoldoende toegespitst was op de bestaande problematiek zijn het vooral de dissociatieve stoornissen – en dan met name de dissociatieve identiteitsstoornis(DIS) – die jaren lang niet worden gezien of waarbij enkel de veelvuldig bestaande comorbide problematiek wordt aangepakt.

  • [casus deel 1] Na jaren van foutieve diagnoses en verschillende crisisopnames wordt een cliënte aangemeld bij  Transit, omdat het vermoeden bestaat dat haar voorgeschiedenis, gekenmerkt door ernstige verwaarlozing en seksueel misbruik in de kindertijd, ten grondslag ligt aan haar huidige klachten. Zonder te begrijpen waarom, kan zij zich plotseling heel wisselend gedragen en vindt ze regelmatig bewijs van eigen handelen waaraan ze geen herinnering heeft. Ze vertelt over een continue strijd in haar hoofd, die er eigenlijk altijd al is geweest. De cliënte is eerder gediagnosticeerd met borderline persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis, echter behandelingen die daarop gericht waren hebben voor weinig verbetering gezorgd.
    Na aanmelding bij Transit doorloopt de cliënte een traject waarin uitgebreide diagnostiek plaatsvindt. Op basis daarvan wordt de diagnose dissociatieve stoornis gesteld. Het vermoeden is dat het een dissociatieve identiteitsstoornis betreft, wat procesdiagnostiek gaandeweg de behandeling zal moeten uitwijzen.

dissociatieve identiteitsstoornis
Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) – eerder meervoudige persoonlijkheidsstoornis genoemd – is een psychiatrische aandoening die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van twee of meer verschillende dissociatieve delen van de persoonlijkheid die herhaaldelijk de controle over het gedrag van de persoon overnemen. Elk van deze dissociatieve delen heeft een eigen patroon van waarnemen en denken over de omgeving en de persoon zelf.

Dissociatie kan globaal worden omschreven als een scheiding van mentale processen, zoals geheugen, bewustzijn en identiteit, die normaal gesproken geïntegreerd zijn. In DIS kan dissociatie worden gezien als een automatisch verdedigingsmechanisme dat de impact van traumatische ervaringen vermindert.

traumamodel versus fantasiemodel
Ondanks het feit dat DIS sinds 1980 in de DSM is opgenomen, bestaat er een voortdurende discussie tussen aanhangers van het zogenaamde traumamodel en de aanhangers van het fantasiemodel over de ontstaanswijze en diagnostische validiteit van de stoornis. Jaren van misdiagnose zijn helaas vaak eerder de regel dan uitzondering bij mensen met DIS.

Voorstanders van het traumamodel nemen aan dat DIS is gerelateerd aan vroegkinderlijke traumatisering, waarbij factoren zoals ernstig verstoorde hechting, chronische mishandeling, en verwaarlozing van invloed zijn. DIS wordt daarbij gezien als een ernstige trauma-gerelateerde stoornis, doorgaans samen voorkomend met posttraumatische stress stoornis.

Voorstanders van het fantasiemodel zijn van mening dat DIS bewust of onbewust wordt gesimuleerd en dat het een gevolg is van suggestieve psychotherapie of socioculturele invloeden, zoals de media, kerk of televisie. Zij denken dat suggestibiliteit en fantasierijkheid belangrijke mediërende factoren zijn.

promotieonderzoek
Deze controverse rondom DIS kan blijven bestaan, zolang er slechts beperkt wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar deze stoornis.

Eline Vissia, momenteel werkzaam als GZ-psycholoog bij Transit, zocht in haar promotieonderzoek naar nieuwe psychologische en neurobiologische inzichten die zouden kunnen bijdragen aan het verminderen van de controverse rondom DIS.

Door naast mensen met DIS ook mensen met posttraumatische stressstoornis (PTSS) en actrices die DIS simuleren mee te nemen als controlegroepen, biedt het onderzoek nieuwe inzichten die zowel voorstanders van het trauma- als van het fantasiemodel kunnen informeren. Inmiddels is een deel van de uitkomsten gepubliceerd, waarbij de volgende bevindingen zijn gedaan.

In één van de studies werden mensen met DIS vergeleken met controlegroepen (mensen met PTSS, actrices die DIS simuleren en gezonde controles) op een aantal psychologische maten waarmee zowel hypothesen uit het traumamodel als uit het fantasiemodel werden getest.

In tegenstelling tot de belangrijkste opvattingen van voorstanders van het fantasiemodel, werden nauwelijks verschillen gevonden tussen de groepen op lijsten die fantasierijkheid en suggestibiliteit meten. Wat betreft de trauma-gerelateerde lijsten rapporteerden mensen met DIS de hoogste scores, gevolgd door mensen met PTSS en daarna de gezonde controles en actrices.

Na publicatie van deze bevindingen volgde een reactie vanuit aanhangers van het fantasiemodel waarin kritische vragen werden gesteld over de gevonden resultaten. Daarop is een antwoord gegeven met een uiteenzetting over de aanwijzingen die ten gunste van het traumamodel pleiten.

In een andere studie uit het promotieonderzoek is gekeken naar de anatomie van de hersenen van mensen met DIS in vergelijking met controlegroepen. En dan met name naar de vorm en het volume van de hippocampus – een gebied in het brein dat gevoelig is voor de gevolgen van stress en een belangrijke rol speelt bij geheugenfuncties. Een kleiner volume van de hippocampus is herhaaldelijk beschreven in onderzoeken naar neuro-anatomische verschillen tussen getraumatiseerde personen en gezonde controles. De resultaten van de studie tonen aan dat mensen met DIS een kleiner volume in de hippocampus hebben in vergelijking met mensen met PTSS en gezonde controles . Daarnaast bleek er een verband te bestaan tussen de ernst van traumatisering in de kindertijd en de volume en vorm van de hippocampus in mensen met DIS en PTSS. Deze resultaten bieden ondersteuning voor het klinische idee dat DIS een stoornis is gerelateerd aan vroegkinderlijke traumatisering.

lange weg te gaan
Ondanks het feit dat de resultaten van de studies in het proefschrift bijdragen aan de discussie rondom DIS, is er nog een lange weg te gaan. Door de complexiteit van de problematiek en de aanwezigheid van vaak meerdere comorbide stoornissen – die meegenomen worden in de behandeling – is onderzoek naar de effectiviteit van behandeling een grote uitdaging. En ondanks dat er in de afgelopen decennia veel ontwikkeling is geweest op het vlak van onderzoek naar de effecten van traumatisering en de processen die betrokken zijn bij herstel, zijn er nog vele mensen die lijden aan de gevolgen van traumatisering die niet de optimale zorg krijgen.

Het lijkt van belang dat er in de (geestelijke) gezondheidszorg een toegenomen bewustzijn komt rondom het voorkomen van authentieke gevallen van DIS. Uiteraard is voorzichtigheid en zorgvuldige diagnostiek noodzakelijk, gezien er ook gevallen van (onbewust) geïmiteerde DIS bestaan. Wanneer mensen met DIS sneller adequaat worden gediagnosticeerd en geïndiceerd voor behandeling, kan dit  bijdragen aan een toegenomen kwaliteit van leven alsook vermindering van de maatschappelijke kosten.

Eline heeft de ambitie om wetenschap en praktijk met elkaar te combineren en in de toekomst verder onderzoek te doen naar DIS.

richtlijn
Transit werkt volgens de richtlijn van de ‘International Society for the Study of Dissociation’ (ISSTD), die een fasegerichte behandeling (met drie fasen) voorschrijft in de aanpak van de gevolgen van ernstige vroegkinderlijke traumatisering.

Bij Transit is de duur van intensieve behandeling (maximaal één jaar klinisch en twee of drie jaar deeltijd, bovenregionaal) gemaximeerd op 3 jaar. Hierin komt voornamelijk de stabilisatiefase aan bod en soms (deels) verwerking. Het vervolg kan in de eigen regio plaatsvinden. In de ambulante tak van Transit, voor mensen die binnen de regio Veluwe & Veluwe Vallei wonen, kunnen alle fasen van behandeling worden doorlopen. Gemiddeld duurt een volledige behandeling 4-8 jaar, waarbij de kwaliteit van leven in grote mate kan verbeteren.

  • [casus deel 2] Gaandeweg de behandeling wordt inderdaad duidelijk dat de persoonlijkheid van de cliënte ernstig gefragmenteerd is, waarbij dissociatieve delen van de persoonlijkheid verschillende functies blijken te hebben. In fase 1 van de behandeling, waarin aandacht is voor meer bewustwording en contact met de dissociatieve delen van de persoonlijkheid, lukt het de cliënte om meer zicht te krijgen op haar binnenwereld en steeds minder tijd ‘kwijt’ te zijn. Tevens leert de cliënte om niet meer te dissociëren wanneer de spanning oploopt of er traumagerelateerde triggers zijn.
    Het opbouwen van een werkrelatie kost  veel tijd omdat het vertrouwen in de ander al vroeg is geschaad. In de therapie wordt veelvuldig aandacht besteedt aan psycho-educatie, wat haar helpt bij het overwinnen van de angst en bijdraagt aan het begrijpen van wat er met haar aan de hand is. De inhoud van haar herbelevingen en de nachtmerries snapt ze steeds beter doordat er meer verbindingen tussen de dissociatieve delen zijn en kan ze dit stoppen of beïnvloeden.
    Nu emotie- en zelfregulatie verbeterd is en cliënte geen ‘tijd kwijt’ is, kan cliënte door naar fase 2, de verwerkingsfase. Het doel hierbij is het verwerken van de traumatische ervaringen, waardoor  traumatische herinneringen niet op ieder moment van de dag de cliënte zomaar kunnen overvallen en overspoelen.